A. Je schiet te hulp. Je bent als Rode Kruismedewerker onpartijdig, neutraal en onafhankelijk. Je ziet geen grenzen en helpt iedereen, altijd en overal
B. Je laat de situatie voor wat die is. Met jouw hulp zouden de Duitse soldaten misschien weer snel mee kunnen doen in de strijd tegen de bevrijding van Nederland. Grenzeloos kijken naar een wereld met grenzen is utopisch.
Ben je loyaal aan de mensheid of loyaal aan je nationaliteit? Het afgelopen jaar kwam ik dit dilemma tegen toen ik bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies meewerkte aan een onderzoek naar de rol van het Nederlandse Rode Kruis in de Tweede Wereldoorlog. Ik ben opgegroeid in een tijdperk waarin humanisme en globalisering hoogtij vierden, en keek dan ook in eerste instantie kritiekloos naar de beginselen van het Rode Kruis. Onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid: dit zijn toch prachtige waarden?
Maar wat doe je als jouw hulp de nationale vijand versterkt? Oorlog betekent kiezen, zo leerde ik tijdens het onderzoek. Kiezen tussen nationaliteit en universele humaniteit; tussen een begrensde en een grenzeloze wereld.
Na de oorlog stelde de Rode Kruis-arts J.J. Brutel de la Rivière het neutraliteitsbeginsel ter discussie. Hij waarschuwde het Rode Kruis-bestuur dat deze filosofie tijdens een bezetting gemakkelijk kon uitmonden in collaboratie. Neutraliteit tijdens een bezetting zou namelijk de strijdmacht van de vijand versterken. Zijn pleidooi vond geen gehoor bij het bestuur. Humaniteit en neutraliteit moesten boven nationalisme worden gesteld, daar was het bestuur het over eens. Brutel vertrok bij het NRK en daarmee was de kous af.
Werken vanuit medemenselijkheid is lastig, en niet alleen wanneer het gaat om de bezetting van het eigen grondgebied. Ook in conflicten over de grens levert het kritiek op. Journaliste Linda Polman stelt in haar boek De Crisiskaravaan dat internationale hulporganisaties de politieke context van huidige conflicten vaak niet kennen of willen kennen. Het gaat hen puur om het geven van hulp aan slachtoffers, wie zij ook mogen zijn. Maar er kan daardoor ook een keerzijde zitten aan noodhulp: in elke situatie doorgaan met het geven van noodhulp kan oorlogen verlengen, omdat strijdende partijen zichzelf versterken met een deel van de hulp.
Hoe gebeurt dit? Wanneer strijdende partijen de dienst uitmaken in een oorlogsgebied kunnen zij allerlei eisen stellen aan hulporganisaties. Zo moeten de organisaties soms geld betalen om toegang te krijgen tot het gebied, aldus Polman. Met deze buit kunnen de gewapende strijders aansterken, nieuwe wapens kopen en de oorlog voortzetten. De neutraal bedoelde hulp kan zo politieke gevolgen krijgen.
Wat is de oplossing voor dit dilemma?
Geen eenvoudige vraag. Hoewel de problemen duidelijk zijn, is er tot dusver geen oplossing voor gevonden. Problemen die ontstaan door een grenzeloze blik op onze begrensde wereld, zijn klaarblijkelijk niet door een simplistische formule op te lossen.
Nu is dit vraagstuk geen nieuwigheid. Kritiek op noodhulp is al zo oud als de hulp zelf. Twee van ’s werelds bekendste humanitaire hulpverleners, Henri Dunant en Florence Nightingale, waren het aan het einde van de negentiende eeuw al ontzettend met elkaar oneens. ‘Tutti fratelli’, vond Dunant: wij zijn allen broeders. Daarom wilde hij een onafhankelijke organisatie – Het Rode Kruis - oprichten voor het verzorgen van oorlogsgewonden. Maar Nightingale? Zij geloofde niet in onpartijdige hulpverlening. Dit zou oorlogen alleen maar verlengen. ‘Alleen in een landje als Zwitserland, dat zelf nooit oorlog zal zien, kan zoiets ontstaan’, sputterde ze tegen. Anderhalve eeuw verder en nog steeds hetzelfde liedje.
De neutraliteit van het Rode Kruis gaat hand in hand met de kritiek hierop. Toch is het goed dat er een organisatie bestaat die humanitaire hulp geeft aan iedereen, ongeacht politieke voorkeur, geloof en afkomst. Door de neutrale werkwijze bereikt het Rode Kruis slachtoffers die voor andere hulporganisaties afgesloten blijven. Maar hulp geven uit medemenselijkheid mag geen excuus zijn om de vraag te ontwijken hoe deze hulp zo kan worden gereguleerd dat het lot van de mensen waarvoor deze bedoeld is ook echt verbetering ondervindt. Medemenselijkheid mag geen grenzen kennen, maar de wereld waarin we leven kent die wel.