Maar onze blik op het verleden mag welhaast onbegrensd ogen, onze definitie van geschiedenis begint al met een begrenzing. Het omvat namelijk datgene wat wij níet tot het heden en de toekomst rekenen. Maar deze – onmiskenbaar logische – begrenzing ligt niet vast. Pakweg een eeuw geleden werd er nog een ruime grenszone aangehouden tussen heden en verleden. Wie de schoolboeken geschiedenis uit de vroege twintigste eeuw bekijkt kan zien dat historici en schoolmeesters moedwillig afzagen van de behandeling van de meest nabijgelegen decennia. Pas na de Tweede Wereldoorlog werden recentere decennia beschouwd als geschiedenis. Daaruit valt af te leiden dat het heden tot dan toe ruimhartiger werd gedefinieerd dan de manier waarop wij vandaag de dag de voorbije actualiteit steeds sneller als afgedaan en daarmee historisch zijn gaan bestempelen. Of onze horizon daarmee ruimer of veeleer beperkter is geworden blijft de vraag.
Maar de combinatie van begrenzingen en geschiedenis is bovenal interessant waar het neerkomt op de vraag hoe - en in welke mate - wij ons in deze vroege 21e eeuw het verleden eigen maken? Want dat het hele menselijke verleden steeds uitvoeriger in beeld gebracht wordt, en op steeds meer manieren wereldwijd beschikbaar lijkt voor bestudering of andersoortige consumptie, betekent niet automatisch dat het inderdaad een publiek bereikt dat het als interessant, waardevol of relevant beschouwt. In hoeverre is onze historische interesse voornamelijk gericht op datgene wat we toch al als het eigen verleden beschouwen?
Een decennium geleden kreeg Nederland een historische canon, met geopende vensters die uitzagen op het nationale verleden. Het gold als aanbeveling dat er hiernaast ook een mondiale canon zou komen. Maar zijn er serieuze aanzetten gedaan om tot een dergelijke onbegrensde presentatie te komen? En hoort u überhaupt nog wel eens iemand vragen naar zo’n canoniek overzicht van de wereldgeschiedenis?
De nationale canon overschreed gelukkig de grenzen van de naïef-nostalgische zucht naar een glorierijk verleden. Het bood tevens enig zicht op wat er overzee gebeurde, zonder plat instrument te zijn voor gejuich over zoiets als Balkenende’s ‘VOC-mentaliteit’. Maar wordt bijvoorbeeld koloniale geschiedenis daadwerkelijk opgevat als een integraal onderdeel van de Nederlandse geschiedenis? Ook hier lopen we tegen grenzen aan. Zo is de belangstelling die uitgaat naar de lotgevallen van ‘ons Indië’ in de Tweede Wereldoorlog nog altijd merendeels gericht op Totoks en Indo’s en nauwelijks op de Indonesiërs die het grootste aandeel hadden in de bevolking en in het aantal slachtoffers van de Japanse bezetting. En slavernijgeschiedenis? In naam behoort het tot de Nederlandse geschiedenis maar wordt het ook als zodanig ervaren in brede kring? Hier en elders lopen grenzen van ‘eigen’ en ‘vreemd’ waar we ons lang niet altijd bewust van zijn. Een beter begrip van het verleden, en onze belangstelling daarvoor, dwingt ons om ook stil te staan bij dergelijke begrenzingen die immers niet onbeweeglijk zijn.