In zijn afscheidsrede als hoogleraar Geschiedenis van sociale bewegingen aan de Universiteit van Amsterdam legde Marcel van der Linden uit waar revolutionaire veranderingen dan wél vandaan komen:
De eerste wezens die het revolutionaire vermogen ontwikkelden om zich op land voort te bewegen, deden dat niet omdat zij naar land wilden. Ze leefden langs het strand, en steeds als zij door het terugtrekkende water in een plas vast kwamen te zitten, zochten zij, over land, een weg terug. Bewegen op land was een manier om in het water te blijven.
Bij slavenopstanden in Suriname zien we eenzelfde patroon. In 1842 werd in Paramaribo een document verspreid onder de bevolking, opgesteld in het Sranantongo, dat opriep tot niets minder dan bloedwraak voor de slavernij en om Gods recht op aarde te herstellen. Alleen het koloniale bestuur reageerde met een klopjacht op de opstellers. Een daadwerkelijke opstand bleef uit.
Er waren wel degelijk opstanden onder de slaven, maar die hadden een ander soort aanleiding. De grootste slavenopstand van Suriname was de Tempati-opstand (1757-1760). De slaven van houtgrond La Paix, een plek waar normaal gesproken hout werd gekapt, kregen de opdracht om te verkassen naar een suikerplantage. De houtgrond leverde volgens de eigenaar niet genoeg meer op. Hij had liever dat ze op zijn suikerplantage stroomafwaarts langs de Tempatikreek zouden gaan werken.
De slaven tekenden protest aan. Zij wilden dat alles bij het oude bleef, maar de eigenaar zette door. Hij liet soldaten komen en probeerde de slaven vast te laten binden en naar de plantage stroomafwaarts te verplaatsen. De reactie was bloedig en standvastig. Na een gevecht van twaalf uur sloegen de slaven de soldaten van zich af. Ze hadden de eerste slag gewonnen en zetten een briefwisseling op met het koloniale bestuur.
Op een groot aantal andere plantages sloten slaven zich bij de Tempati-opstand aan.
Hun eisen waren eenvoudig: ze wilden hout kunnen blijven leveren aan de kolonisten zoals ze dat altijd al hadden gedaan. Ze wilden op de plek blijven waar ze altijd al woonden.
Hun strijd was niet gericht op het beëindigen van de slavernij. Hun strijd was ook geen poging om weg te vluchten uit de kolonie. Het was de eenvoudige eis om niet te hoeven verhuizen en hetzelfde werk te kunnen blijven doen.
Het koloniale bestuur kon niet ingaan op deze nu schijnbaar redelijke eisen. De slavernij had een raciale logica en die vereiste dat de witte kolonisten te allen tijde de baas waren. De ‘onbeschaafde’ zwarte slaven moesten – volgens kolonisten voor hun eigen bestwil – in slavernij worden gehouden. De opstand was inmiddels echter uitgegroeid tot indrukwekkende proporties. Het antwoord van het koloniale bestuur was een tactiek van de verschroeide aarde. De koloniale legers brandden het hele Tempati-gebied plat en overstromingen zorgden er vervolgens voor dat het er volstrekt onleefbaar werd. De opstandelingen trokken zich verbitterd terug en sloten zich aan bij de marrons, gevluchte slaven in het bos achter de plantage Auka.
De opstand was van een dusdanige omvang geweest dat een aanzienlijk deel van de kolonie verloren ging en het koloniale bestuur het beleid tegen opstandelingen radicaal omgooide.
Na de opstand in Tempati sloot men in hoog tempo vredesverdragen met een groot aantal marrongemeenschappen, iets dat tot dan toe onbespreekbaar was geweest. Dit was allemaal het gevolg van een eenvoudige wens van slaven op één plantage om het eigen leven en de eigen leefomgeving in stand te houden.
Wie zich afvraagt waar opstanden en revoltes vandaan komen moet niet zoeken naar de radicalen – links en tegenwoordig juist vaak rechts – die roepen dat de kladderadatsch aanstaande is. Zij zullen, als een stilstaande klok, soms plotseling gelijk hebben zodra het moment daar is, maar anders niet. Wie de aanzetten tot opstanden wil vinden zoekt ze daar waar redelijkheid, trots en ambachtelijkheid zetelen. Getergd door veranderingsdrift zullen ze de revolutie aanvoeren.