Luister hier de gesproken versie van deze column terug.
"U mag mij vandaag feliciteren. Of ik mijzelf. Want ik ben dit jaar precies vijftig jaar bij de VPRO-radio. Sedert 1968 dus. Drie jaar daarvoor had ik er al gesolliciteerd als omroeper. In een studio te Hilversum moest ik bij wijze van meesterproef een pianoconcert van Mozart aankondigen. Twee weken later ontving ik de afwijzing vanwege – ik heb het briefje nog – mijn tongval.
Dat Gelderse accent, de zachte g, heb ik altijd gehouden, maar na de opstand van de jaren zestig waren ze geen probleem meer, eerder een aanbeveling. Walter Slosse die hevig Vlaams klapte, Jan Lenferink, die hevig stotterde, Marjoke Roorda die plat Delfts sprak: het kon niet gek genoeg, ze waren van harte welkom bij de nieuwe VPRO die de dominees uit de leiding had verwijderd evenals de puntjes tussen die letters, zodat de VPRO wel héél vrijzinning was maar niet langer vrijzinnig-protestants. Ik was meen ik met de legendarische radiomaker Peter Flik de enige die nog uit een vrijzinnig nest kwam, het nest van dominee Spelberg.
Ik werd aangeworven door Wim Noordhoek, een dispuutgenoot uit Amsterdam die regisseur was van het vijf uur durende radioprogramma VPRO-Vrijdag. Ze zeggen vaak dat oud-corpsstudenten elkaar via een old boys’ network baantjes toespelen, maar Wim en ik waren lid van een reuze progressief studentenclubje en daar ging het dus niet anders. Politiek commentator van VPRO-Vrijdag was de hoofdredacteur van de Friese Koerier, de baardige Laurens ten Cate, op wiens sonore stem dames-luisteraars prompt verliefd werden, zodat hij na de uitzending steevast de handen vol had aan hun telefoontjes. Toen Laurens tegen een boom knalde belde Wim mij: jij moet hem vervangen. Nou had ik nooit voor de radio gesproken, laat staan commentaar gegeven, maar volgens Wim zou dat best lukken en zo zat ik de volgende vrijdag achter de microfoon om mijn zegje te doen over de perikelen in D66, ook toen al.
Maar niet lang. Ze vonden bij VPRO-Vrijdag dat specialisatie leidde tot vakidiotie, bijdroeg aan de vervreemding van de moderne mens en dus uit den boze was. Daarom wisselden om de drie maanden alle functies bij het programma. Begonnen als commentator liep ik spoedig met een loodzware Nagrarecorder door Rotterdam om havenstakingen te verslaan, en nog drie maanden later was ik met mijn twee linkerhanden de assistent-regie die op het juiste moment de muziek moest starten.
Geheel naar de geest van de tijd was dat we op vrijdag tussen de middag met zijn allen gezamenlijk, als ‘collectief’, de items beluisterden en beoordeelden die de medewerkers in de afgelopen week hadden gemaakt. Welke konden niet door onze beugel, welke moesten gekortwiekt worden? We waren allemaal gelijk, maar na een tijd viel mij op dat van steeds dezelfde medewerkers de bijdragen met instemming werden begroet, terwijl ze van steeds dezelfde anderen met een zekere collectieve hoon werden afgewezen. Reuze democratisch, jawel, maar toch vooral de heerschappij van de getapte jongens – inderdaad, van de jongens meer dan van de meisjes.
Ik leerde er dit van: de pretentie van volkomen gelijkberechtigdheid verhult meestal dat in werkelijkheid een inner circle van mannen met de grootste mond en de vlotste grappen de dienst uitmaakt. Sedertdien ben ik minder gesteld op ideeën over totale democratie. Ik heb liever vormen van democratie die minderheden en zwakkeren een zekere bescherming bieden."