Artikel

De teen van Mozes

Door Linda van der Pol

Linda van der Pol schreef over het schilderij Mozes toont de tafelen der wet aan de Israëlieten van Maerten de Vos uit 1574/1575.

deBuren vroeg achttien jonge schrijvers uit Vlaanderen en Nederland om eeuwenoude artefacten uit de tentoonstelling 80 jaar oorlog in het Rijksmuseum een stem te geven.

Maerten de Vos, Mozes toont de tafelen der wet aan de Israëlieten met daarop portretten van leden van de Antwerpse familie Panhuys en hun gematigde vrienden, 1574/1575/ Museum Catharijneconvent, Utrecht. Foto: Ruben de Heer

“Rechtsvoor. Geknield meisje, kruik onder haar arm, tien jaar oud.

     Ik ga ervan uit dat u een lijf zoekt bij mijn stem, u wil een gezicht, u zoekt emotie. Daarin moet ik u deels teleurstellen: dit ben ik niet. De schilder heeft me precies mijn moeders gelaat gegeven, in een andere teint.
     Mijn naam, Anna, heb ik van de moeder van de moeder van Christus. Weten uw Anna’s dat nog wel?
     Misschien doet het er ook niet toe.

Het beest vergeet. Verbergt niets, is altijd volkomen eerlijk, weet niet hoe het een rol moet spelen. Rondspringend van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, van dag tot dag, het eet, rust, verteert, springt weer op. Het weet niet wat gisteren of morgen is, is zich alleen in het moment van haar lusten en onlusten bewust, raakt niet zwaarmoedig, niet vermoeid.

Bij ons op het doek: nog geen hond.
     Ik zie u denken, die koopvaarders durven wel — zich te laten portretteren als de Israëlieten, het volk van Mozes, en met de geboden, “U zult geen andere god aanbidden.”
     En de verafgoding van Koningin Geld, dan?
     Het goud vloeit, dat is waar, maar dat is voor Gods tabernakel. We volgen God en God alleen: van de Spanjaarden en hun heiligen moeten we niets hebben.

Was Mozes maar naar Antwerpen gekomen, denk ik soms, in de woestijn duurt de tijd lang.
     Voor uw familieportret hebt u vast ook de woestenij opgezocht. In witte T-shirts bij de branding, of in een oerbos, onder de dikste boom. Het is makkelijk geworden, hé, met die camera’s en telefoons? Misschien zo makkelijk, dat u gedachteloos duizenden foto’s trok, maar nooit één goede, nooit één complete.
     Na mij kwamen Peter, Margje, Bart, Janneke, Gilles, Jan, Servaas, Babs en twee Pieters. Bijna allemaal te vroeg dood. Peter, mijn beste vriend, staat hier bij mama’s benen — de verf zal hem ziek gemaakt hebben. Hun gezichten zijn me mistig, maar hun geuren…
     Warm, mild, melkachtig.

Meestal staan bezoekers links, bij de minder serieuze meisjes met hun mooie neusjes en in gekleurde jurken, en bij de zwarte vrouw, achteraan, van wier aanwezigheid u iets zult vinden.
     Uw geschiedenis is lang niet cyclisch meer, ook geen stijgende lijn: de helft van al wat leefde op aarde is verdwenen, u maakt geen opmars naar een paradijs. U bent postmodern, u heeft geen grote verhalen, maar ontelbaar veel individuele ervaringen.
     Doe me daarom een plezier, zet één stap opzij, laat mij uw mildheid ruiken… en kijkt u een tel naar de teen van Mozes, afschrikwekkend fors, waar ik me al eeuwen tevergeefs van afwend:
     U bent geen beest, al zou u soms wel willen, u sleept het verleden als een ketting mee. Wat gezien is, kan niet meer ongezien zijn.”

Linda van der Pol, © Marianne Hommersom

Linda van der Pol (1992) schrijft fictie en non-fictie. Ze is neerlandicus en cultuurhistoricus, is even bezeten door Flevoland als door Oost-Europa en haar werk werd onder andere gepubliceerd in De Groene Amsterdammer en op Hard//Hoofd. In Parijs buigt ze zich over de aloude dichotomie beschaving en barbarij.