Burgerhulp en steuncomités
Na het uitbreken van de oorlog liet koningin Wilhelmina er in de troonrede geen misverstand over bestaan: ‘Nederland ontvangt met open armen alle ongelukkigen die binnen zijn grenzen toevlucht zoeken.’ Het waren voornamelijk Belgen die uit angst voor Duits oorlogsgeweld een veilig heenkomen zochten. Een heuse liefdadigheidsmanie leidde tot een grote diversiteit aan plaatselijke steuncomités. Hoewel de overheid vanaf september 1914 voor meer coördinatie zorgde, bleef het particulier initiatief de hele oorlogsperiode van belang. Veel Nederlanders namen bijvoorbeeld tijdelijk een Belg in huis. Het Rijk stelde daar een vergoeding van 35 cent per volwassene en 20 cent per kind tegenover.
Een miljoen Belgen naar Nederland
In oktober groeide het aantal Belgische vluchtelingen tot 1 miljoen: ‘Het was een ware volksverhuizing. Half Antwerpen liep leeg. Goeden en kwaden, zoals er in elke grote stad zijn, fatsoenlijke burgers naast boeven en lichtekooien overschreden de grens,’ aldus minister van Financiën Willem Treub. Had de regering dit niet kunnen zien aankomen? Premier Pieter Cort van der Linden meende van niet: ‘Een enorme massa die ons land overstroomd heeft en waarvoor de organisatie is bezweken. Dat heeft de Nederlandse regering niet voorzien, de Belgische regering niet, niemand.’
Het regeringsbeleid was gericht op spreiding over het hele land. Sommige plaatsen kregen immers te maken met een onevenredig aantal vluchtelingen. De bevolking van Bergen op Zoom, het eerste stadje dat de Belgen tegenkwamen, vertienvoudigde. De overheid bouwde daarom in onder meer Nunspeet, Uden en Ede ‘Belgische dorpen’, met een eigen kerk, postkantoor, winkel, school en ziekenzaal.
Gevluchte militairen
Naast burgers vluchtten ook militairen naar Nederland. De neutraliteit vereiste dat Nederland alle militairen uit oorlogvoerende landen op zijn grondgebied moest ontwapenen en interneren. Bij gebrek aan voldoende huisvesting verbleven sommigen de eerste maanden in tentenkampen: ‘Mijn gedacht had nooit geweest van in een paleis terecht te komen, maar zo’n ellendig verblijf gelijk in deze tenten, neen, daaraan had ik nog veel min gedacht’, aldus een Gentse kanonnier. Er was in de interneringskampen ook plek voor een klein aantal Britse en Duitse militairen.
Botsingen bleven niet uit. Bijvoorbeeld in Friesland, waar de losbandige levenswijze van vierduizend Belgische militairen kwaad bloed zette bij de lokale bevolking. Ze hielden zich niet aan de zondagsrust en de aanwezigheid van zo veel jonge mannen werd als een bedreiging voor de zedelijkheid ervaren.
Sporen
De vluchtoorden werden na gebruik ontmanteld. Het materiaal ging soms mee naar België voor de wederopbouw. Vluchtelingen die hier stierven, zijn in Nederland begraven en rond voormalige opvangoorden wordt nog Belgisch muntgeld gevonden. Verder lieten de vluchtelingen weinig fysieke sporen na. Een uitzondering is het zogeheten Belgenmonument in Amersfoort, dat uit dank voor de gastvrijheid door Belgische militairen werd opgericht.
Toen en nu
Net als nu werd in 1914 verschillend gedacht over de opvang van vluchtelingen en over vluchtelingen zelf: van begripvol en behulpzaam tot grenzen aan de gastvrijheid en angst voor financiële problemen. En net als nu was er onenigheid in de vluchtelingenkampen en was niet iedere vluchteling te spreken over de maaltijden. Zo beschouwden sommige Belgen erwtensoep als ‘gewapend beton’. Een groot verschil is dat de nieuwkomers van toen gescheiden werden in rangen en standen. En het waren vluchtelingen, geen immigranten. Al bleven sommigen wel hier, zoals de Duitse keizer Wilhelm II. Hij vluchtte aan het eind van de oorlog om politieke redenen naar Nederland.
Bron: EersteWereldoorlog.nu/Anton Kos en Pepijn Reeser
EersteWereldoorlog.nu
Kijk voor meer informatie over dit onderwerp op EersteWereldoorlog.nu. Dit is het coördinatieplatform voor de honderdjarige herdenking van WO1 (1914-1918) in Nederland. Het platform is er voor iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis - en herdenking van de Eerste Wereldoorlog.