Verbod op abortus
Abortus werd in 1911 verboden in Nederland. In de zedenwet werd toen het volgende opgenomen:
“Hij die opzettelijk eene vrouw in behandeling neemt of eene behandeling doet ondergaan, te kennen gevende of de verwachting opwekkende dat daardoor zwangerschap kan worden verstoord, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van ten hoogste zesduizend gulden.”
Dit betekende uiteraard niet dat er geen zwangerschappen meer werden afgebroken. Illegaal werden er geregeld abortussen uitgevoerd. Soms door artsen die, ondanks het feit dat ze een veroordeling en royement riskeerden, besloten de vrouwen te helpen. Vaak ook bezochten de vrouwen illegale aborteurs, in de volksmond ook wel ‘engeltjesmakers’ genoemd, die onder meer gebruik maakten van breinaalden om de zwangerschap af te breken. Sommige vrouwen ‘hielpen’ zichzelf door zich van de trap te laten vallen of te prikken met een scherp voorwerp. Ook kwam het voor dat vrouwen kinine slikten of met een rubberen spuit zeepsop in de baarmoeder spoten om de zwangerschap af te breken. Al deze methoden waren niet zonder risico en hadden soms buikwandinfecties, geperforeerde baarmoeders of zelfs de dood tot gevolg.