Artikel

Hoe de vrouwelijke kiezer van mening veranderde

Door: Mirjam Janssen/Historisch Nieuwsblad

Tot in de jaren zeventig stemden Nederlandse vrouwen behoudender dan mannen. Daarna zwenkten ze naar links en kozen ze vaker voor progressieve partijen. Waarom gebeurde dat? En is er nu weer een kentering zichtbaar?

5 juli 1922 was niet het feest van de democratie waarop velen hadden gehoopt. Op die dag mochten voor het eerst alle Nederlandse vrouwen naar de stembus, vijf jaar na de invoering van het algemeen mannenkiesrecht. Maar lang niet alle vrouwen leken zich bewust van het historische moment. Volgens verslaggevers wandelden ze de stemlokalen rustig binnen, alsof ze nooit anders hadden gedaan.

Het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck maakte er ook weinig ophef over. Het vrouwenkiesrecht was volgens het tijdschrift De Amsterdammer ‘een noodgedwongen toegeven aan iets dat niet langer viel tegen te houden, een bukken voor het onvermijdelijke, maar zonder de weldadige verkwikking van een daad uit overtuiging verricht’.

Ondertussen maakten de sociaal-democraten zich zorgen om de uitslag. SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra vond dat er alleen sprake kon zijn van een feest van de democratie als de vrouwen het goede vakje rood kleurden. De vrees bestond dat ze vooral conservatief zouden stemmen.
 
Er was heftig voor het vrouwenkiesrecht gestreden. Vanaf de oprichting van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht in 1894 lieten voorstanders veelvuldig van zich horen. In 1915 overhandigden ze de toenmalige minister-president Pieter Cort van der Linden maar liefst 164.000 handtekeningen. Een jaar later, op 18 juni 1916, liepen 18.000 mannen en vrouwen door Amsterdam in een indrukwekkende stoet, geopend door amazones en een heer te paard. Langs de route zag het zwart van het publiek, dat volgens een getuige instemmend reageerde.

Lees het hele artikel op de website van Historisch Nieuwsblad.