Goedemiddag!
U heeft vermoedelijk wel iets meegekregen van de Maliebaanmonologen – de verhalen van zes mensen die in de bezettingstijd een rol speelden op de Maliebaan, destijds de spannendste straat van Nederland. Vorige week zes dagen lang op NPO2.
Een van die avonden was Erna Boomsma aan het woord, een heel gewoon meisje uit een NSB-gezin, dat bij allerlei nazi-instituten werkte en ook een poosje bij de Sicherheitspolizei, waar ze een akelig verhoor meemaakte waardoor ze er direct weer weg wilde. Ik kreeg er een boze brief over, van een kijker die vond dat we in die monoloog suggereerden dat die SD wel meeviel, en dát terwijl ook in 1944 iedereen kon weten dat het een uiterst misdadige organisatie was. De actrice die Erna Boomsma speelde heet Hiske Eriks. Ze kreeg de volgende dag een wildvreemde man aan de telefoon, een man van 84 jaar, die haar zei dat hij voor het eerst anders, genuanceerder, over de NSB was gaan denken na het zien van haar monoloog, en daar wilde hij haar voor bedanken. Twee volstrekt tegengestelde reacties op hetzelfde kwartiertje televisie.
Over goed en fout discussiëren we in dit land al jaren. Intensief, hartstochtelijk – het is een deel van onze identiteit geworden. De bezettingstijd heeft decennialang als moreel ijkpunt gefungeerd, en doet dat in zekere zin nog steeds. Al lijkt het erop dat onze aandacht steeds minder uitgaat naar de uitersten, de helden en de schurken, en steeds meer naar de twijfelgevallen, de mensen die midden in het gewoel stonden, voortdurend lastige beslissingen moesten nemen en zoekend en tastend een uitweg moesten zien te vinden uit een volstrekt onoverzichtelijke oorlogssituatie.
Het lijkt er sterk op dat de grenzen tussen wat we goed en fout vinden schuiven in de tijd, en dat ze ook steeds moeilijker te beoordelen zijn naarmate we meer weten van persoonlijke lotgevallen van gewone mensen in die ongewone tijd. Ik wil u graag meenemen op een korte zoektocht in het grensland tussen goed en fout in de bezettingstijd, aan de hand van voorbeelden die de laatste jaren tot ons kwamen.
Laat ik u om te beginnen eens meenemen naar het plaatsje Zelhem in de Achterhoek. Ik kom daar graag en vaak, je kunt er ook lekker eten, onder andere in de Burgemeester Rijpstrastraat. Over die burgemeester Rijpstra gaat het hier. De naamgever van de straat was de langstzittende burgemeester die Zelhem ooit gekend had. Hij zat er van 1921 tot 1944, 23 jaar. In de zomer van 1944 is hij gearresteerd door de Duitsers, en via de gevangenis in Arnhem en het concentratiekamp Amersfoort in Neuengamme terecht gekomen. Dat kamp heeft hij niet overleefd. Na de oorlog kreeg hij, zoals gezegd, een straat, een vermelding op het plaatselijke oorlogsmonument en een Verzetsherdenkingskruis.
Dit jaar verscheen er een biografie over hem, geschreven door zijn achterkleinzoon Arend Hulshof. Hij beschrijft buitengewoon invoelbaar het optreden van de burgemeester in oorlogstijd. Dat geeft een wonderbaarlijk wisselend beeld. Rijpstra tekende de ariërverklaring. Hij bestelde bordjes “Verboden voor joden” voor de cafés en openbare gelegenheden in Zelhem. Toen bleek dat die ook op zij-ingangen moesten worden aangebracht, bestelde hij er nog een paar bij. Hij gaf leiding aan de Winterhulp, de op nationaal-socialistische leest geschoeide maatschappelijke hulporganisatie, op een uiterst plichtsgetrouwe wijze. Maar hij hielp ook mee aan de ontduiking van Duitse maatregelen die zijn burgers troffen. En daarbij is hij verraden, vermoedelijk door een rancuneuze plaatsgenoot. Hulshofs boek werpt de vraag op of die algemene waardering voor Rijpstra wel terecht was. Kreeg hij terecht een straat en een verzetskruis en een vermelding op een monument? Hulshof zegt in een interview:
‘Ik weet niet wat hij gedaan zou hebben als hij in september ‘44 Zelhemmers had moeten aanwijzen voor werk aan Duitse verdedigingslinies. Bevriende burgemeesters stapten toen op. Als hij dat niet ook had gedaan, dan was hij na de oorlog waarschijnlijk bestempeld als fout.’
Zover kwam het niet. Toen die aanwijzing aan de orde was, moest Rijpstra zelf in Hamburg puin ruimen, zich doodwerken. Prachtig eigenlijk, dat Arend Hulshof (die zelf al jaren bij Amnesty werkt) zo genuanceerd over zijn overgrootvader schrijft, zo duidelijk die twee kanten van zijn optreden als burgemeester behandelt. Hij heeft ermee geworsteld, dat is duidelijk. De lezer is getuige van die worsteling, en mag zelf proberen te oordelen. Dat is niet eenvoudig – maar wel een voorrecht.
Ander voorbeeld, in Schiermonnikoog. In 2009 zond de NPS de serie De Oorlog uit, waarvan ik de eindredactie deed. Bij het behandelen van economische collaboratie kwamen we bij de bunkerbouwers uit die daar het eiland opzadelden met een onafzienbare klomp beton, het complex De Wasserman. We vonden trouwens alle papieren daarvan – wist u dat je voor een zespersoons bunker destijds 30.000 gulden betaalde? Maar dat terzijde. Presentator Rob Trip praat daar met Johannes Kooistra, die als jongen het schilderwerk in de bunkers had gedaan. Hij was in dienst bij zijn vader, die als onderaannemer het werk had aangenomen. Als Rob Trip vraagtekens zet bij dat werk, antwoordt Kooistra licht geïrriteerd: ‘Wat had ik dan moeten doen? Als ik geweigerd had, zou ik naar Duitsland zijn gestuurd. Had ik daar moeten werken. Was dat beter geweest?
Dat antwoord heeft lang bij mij doorgedreund. Tot dan toe had ik nogal overzichtelijke opvattingen over collaboratie – zoiets doe je niet, het is steunverlening aan de vijand. Maar Kooistra heeft een punt. Nederland was erbij gebaat dat zijn burgers in eigen land bleven, goed voor de economie, goed voor de familiebanden, goed voor alles eigenlijk. Ik heb het fragment van Kooistra’s uitspraak vaak tijdens lezingen aan zalen laten zien en de conclusie aan de toehoorders overgelaten – de grens tussen verantwoord gedrag en collaboratie is hier wel heel lastig te vinden.
Kent u trouwens het verhaal van opa Kooijmans, meesterlijk beschreven door zijn kleinzoon Luuc in Het geheim van de Valeriusstraat. De oude Kooijmans was een streng schoolhoofd, beetje type Bint, u weet wel, van Bordewijk. Hij raakte in de ban van het gedachtengoed van de NSB, als de partij die orde op zaken zal stellen in het hopeloos verdeelde Nederland. Na de Duitse inval treedt hij toe tot het Opvoedersgilde, een organisatie voor NSB-onderwijzers. Hij wordt er steeds actiever. Een mooie springplank om zijn ideaal te verwezenlijken: onderwijsinspecteur worden. Dat lukt hem, maar hij beleeft er weinig plezier aan. Want de oorlog gaat tol eisen in zijn gezin, dat toch al verdeeld is in pro- en contra-NSB. Zoon Wim wordt gearresteerd, op verdenking van medewerking aan verzetsactiviteiten - hij heeft Duitse militaire gegevens verzameld voor de ondergrondse. Niemand wist ervan, en zeker zijn vader niet. Kooijmans' bestaan wankelt. Op de spionage waar zoon Wim van wordt verdacht, staat de doodstraf. Het proces laat lang op zich wachten. De tergende onzekerheid bedrukt alle gezinsleden, pro én contra. In de zomer van 1943 is er geen hoop meer. Wims leven eindigt al na twintig jaar, voor het vuurpeloton, hij is de jongste van zijn groep, de Inlichtingendienst. Kooijmans senior is ontroostbaar, hij zegt zijn lidmaatschap op van de NSB: hoe kun je een regime steunen dat je zoon laat executeren? Hij geeft ook zijn felbegeerde baan als inspecteur op.
Als lezer heb je het niet gemakkelijk in dit verhaal. Opa Kooijmans is een foute man, maar het leven straft hem wel onmenselijk zwaar. Niettemin is het logisch dat hij na de oorlog geïnterneerd wordt. De familie krijgt hem na een ruim half jaar weer vrij, maar het lijkt erop dat de NSB’er zijn wrok nooit meer te boven komt – dat zie je vaak bij mensen die hebben gecollaboreerd: de hele wereld is tegen hem, tot zijn kinderen aan toe.
In 1950 is er een plechtigheid. Aan de geëxecuteerde zoon Wim, die voor het verzet had gewerkt, is een onderscheiding toegekend. Zijn vader ziet geen enkel beletsel om die voor zijn zoon in ontvangst te gaan nemen. Zijn kinderen, schrijft Luuc Kooijmans eenvoudig, lieten dat niet toe, vader begreep dat niet.
Hier is het bijna onmogelijk om geen medelijden te krijgen met een foute man – de grenzen blijken in je eigen hoofd hevig te verschuiven. Een van de dochters schrijft daarover: 'Het is werkelijk griezelig om telkens weer te ontdekken hoe achter het daags gezicht van allerlei mensen een wereld van ellende en dodelijke eenzaamheid leeft, waarvan niemand een vermoeden heeft.'
Wat is het toch een afzichtelijk verschijnsel, zo’n oorlog, die zoveel mensen in het ongeluk heeft gestort en zoveel mensen van elkaar verwijderd heeft.
We moeten het in dit verband ook even over Gerard Reeskamp hebben. Ik heb zijn leven bestudeerd en beschreven in het boek De Drogist. Dat was zijn beroep, voor hij in het verzet belandde, als leider van een knokploeg in Friesland. Een bijzondere man, vader van negen kinderen, inspirerend, dapper, en fel gekant tegen onnodig geweld. Bij alle overvallen en gewapende acties onder zijn leiding lukte het om slachtoffers te voorkomen. Toen hij een felle NSB-ambtenares die het verzet tegenwerkte moest uitschakelen, knipten hij en zijn maat in haar eigen huis haar hoofd kaal, zodat ze zich beschaamd elders vestigde. Een unicum in de bezettingstijd: een vrouw die TIJDENS de oorlog werd kaalgeknipt.
Maar het ging een keer mis toen hij twee ondergeschikten op rooftocht stuurde. Ze moesten een rijke veehandelaar overvallen en beroven, het verzet had dringend geld nodig. Het liep fout, er ging per ongeluk een pistool af, de veehandelaar werd getroffen en overleed aan zijn verwondingen. De gebeurtenis werd weggemoffeld en verzwegen, maar na de oorlog werd het onderzoek heropend, en de rol van Reeskamp als opdrachtgever kwam aan het licht. Hij werd verantwoordelijk gesteld en kwam uiteindelijk in de gevangenis terecht, hij zat vier jaar vast. Ongekend, voor een veelgeprezen verzetsstrijder.
Het is een heel gecompliceerd geval, maar EEN opvallend punt wil ik er even uithalen. Overal in het land werd het verzet in de laatste oorlogsmaanden financieel gesteund via provinciale organisaties, ook in Friesland. Maar Reeskamps knokploeg niet. Na de oorlog legde de verantwoordelijke man uit waarom niet: Reeskamp hield er een buitenechtelijke relatie op na. En de gereformeerde verzetstop in Friesland redeneerde zo: gezinnen van verzetslieden willen wij graag ondersteunen, maar concubines steunen wij niet met geld. En zo moest Reeskamp zijn mannen wel op rooftocht sturen.
Het is zo’n vraag waar je lang over kunt blijven nadenken: de top van het Friese verzet hield er kennelijk strenge morele normen op na, die zwaarder wogen dan de ordentelijke financiering van de verzetsactiviteiten. Maar dat waren wel de normen van die tijd, kun je ze dat kwalijk nemen?
Nog zo’n kwestie: Reeskamp werd als verantwoordelijke voor de afloop van de overval ontmaskerd door een zeer ijverige, hardwerkende rechercheur. Die had alle redenen om zich te revancheren. De zaak-Reeskamp was de eerste zaak die hij draaide na een schorsing van een vol jaar. En waarom? Hij was een jaar buiten dienst gesteld, en daarna ook officieel berispt wegens zijn aandeel in de arrestatie en deportatie van een joods gezin. Zegt u het maar, waar de grenzen liggen van recht en gerechtigheid.
De oorlog is meer dan zeventig jaar geleden. We nemen enige afstand, we kunnen met wat meer distantie naar de kwesties kijken die de mensen toen bezighielden. We gaan de komende tijd zeker ook met een nieuwe blik naar het verzet kijken. In het NIOD is het project Nieuwe perspectieven op het verzet op gang gekomen. Heel nuttig. Die eerste versie van de verzetsverhalen blijkt toch niet op alle punten correct en volledig te zijn geweest. Logisch: die eerste versie werd geschreven door het verzet zélf, op grond van door het verzet aangeleverde bronnen. Nu weten we meer, kennen we meer details.
De details van de affaire-Reeskamp zijn tot twee jaar geleden onbekend gebleven.
Vorig jaar nog zo’n verhaal, afkomstig uit het dorpje Benschop. Te lezen in: Het verraad van Benschop – een bij vlagen bloedstollend boek van Bram de Graaf.
Na Dolle Dinsdag ontstond er onder de meeste onderduikers in dat dorp en hun helpers een licht euforische stemming: de oorlog was bijna voorbij, en ze hadden het gehaald, ze hadden het overleefd. Toen bovendien de Luchtlandingstroepen de aanval bij Arnhem hadden ingezet, vonden ze in Benschop dat het wel mooi zou zijn om een herinnering aan elkaar te hebben. En daarom charterden ze fotograaf Jakob de Jong uit IJsselstein, en het hele gezelschap ging op de foto, onderduikers én hun verzorgers. Zestig man, één vrouw, de mannen allemaal in hun zondagse pak met stropdas, vijf rijen achter elkaar, de achtersten stonden op een groentekistje – een prachtige herinnering aan een spannende tijd vol kameraadschap.
Maar het ging mis. De oorlog zou nog bijna acht maanden duren, en in die tijd, in februari 1945, kwam er een overval van de Sicherheitspolizei op de polder bij Benschop, een echte razzia, en na een aantal schietincidenten volgde er ook nog een wraakactie van de Duitsers. Tijdens de razzia kwam de foto tevoorschijn, hij lag ergens in de la van een dressoir. Ideaal bewijsmateriaal voor de bezetter, in die laatste grimmige oorlogsmaanden.
Een onvergeeflijke blunder, die foto.
Maar toch ook wel begrijpelijk, en begaan met de beste bedoelingen – logisch dat de opluchting over de vermeende goede afloop een uitweg zocht. Er was overigens één man die weigerde op de foto te gaan, meubelmaker Henk Timmer uit IJsselstein – hij voelde dat dit onverstandig zou zijn. De anderen lachten zijn bezwaren weg, wat kon er nou nog gebeuren?
Naarmate we er verder vandaan komen lijken de grenzen steeds lastiger te trekken te zijn. Tussen goed en fout, tussen dapper en laf, tussen onverantwoord en vergeeflijk. De tweede wereldoorlog is de tijd van de dilemma’s geworden, van de onoverzichtelijke keuzes, van de schuivende panelen. Ik had de bedoeling u hiermee enige inspiratie voor de komende maand van de geschiedenis te bieden, maar ik ben bang dat ik alles alleen maar complexer en ongrijpbaarder heb gemaakt.
Maar ik wil besluiten met een verhaal dat ik kort geleden opdeed uit de geschiedschrijving van de oorlog in de Hoekse Waard. Een verhaal dat geen enkele ruimte voor twijfel laat, een inspirerend verzetsverhaal uit de oude doos:
Gaat u even mee terug naar januari 1945. Bakker Terdu bezorgt brood in het dorpje Klaaswaal, zoals altijd, met paard en wagen. Twee Duitse soldaten houden hem aan op de Oud Cromstrijensedijk. Ze vorderen zijn paard, een prachtig, rustig dier. Maar dat verandert als Terdu zegt dat ze zelf het paard maar moeten uitspannen. Het dier slaat hevig naar achteren naar de ene soldaat. De andere soldaat, die het tuig wil losmaken, wordt gebeten. Het paard wordt wild, de Duitsers laten geschrokken los, en ze druipen af. Ik citeer verder uit Oorlog in de Hoeksche Waard:
“Bakker Terdu stond verbaasd te kijken en ervoer dit als een wonder van zijn Schepper. Het paard heeft daarna nooit meer kuren vertoond.”
Dames en heren, hier is het bewijs: het dierenverzet heeft ECHT bestaan.
Ik dank u voor uw aandacht.