De Vechtstreek van Nijmegen
‘Oost-Indië’, ‘Batavia’: dit soort namen kwamen al in de 17de eeuw in de buurt van Nijmegen voor. Met name de vruchtbare gronden rondom het kerkdorp Hees waren al vroeg bij welgestelden in trek. Daaronder zaten ook mensen die hun fortuin (soms indirect) in de Indische archipel hadden verdiend, waar Nederland sinds eind 16de eeuw aanwezig was. Want, zoals de Vereeniging Dorpsbelang van Hees in 1912 schreef: “de rijke stroom nam wel hoofdzakelijk zijn loop naar Amsterdam, maar van daar filtreerde hij toch verder het land in”. Ook naar de dorpen rond Nijmegen, want zoals “de Vechtstreek en de omstreken van Haarlem het Beloofde Land waren voor de Rijke Amsterdammers, zoo waren dit Hees, Neerbosch en Hatert voor den Nijmegenaars”. De heuvels in Ubbergen en Beek speelden daar ook zeker in mee. De rijke stroom stolde daar in de vorm van buitenplaatsen.
En dat ging zo tientallen jaren door. Dat er in de 19de eeuw de nodige oud-Indiëgangers in Hees woonden, bleek wel uit villanamen als ‘Kemedjing’, ‘Salatiga’ en ‘Insulinde’. Hun aantal nam alleen maar verder toe toen het dorp eind 19de eeuw, net als Ubbergen en Beek, een tramverbinding naar de stad kreeg en er steeds meer plannen voor villaparken rezen. In zowel Beek als Hees waren het lokale notabelen die de handen ineensloegen om samen een villapark te ontwikkelen naar ontwerp van de in Nijmegen welbekende architect Oscar Leeuw. En ze pakten daarbij door: een paar jaar later waren beide dorpen een aantal karakteristieke villa’s rijker. In Beek lagen bovendien alweer plannen voor een volgend villapark op een volgende berg – Mooi Nederland op de Sterrenberg – klaar. Hoezeer Hees inmiddels een ‘Oost in West’ was, bleek wel uit de schets van een inwoner in 1912: “Menigeen, zoals ik, streek hier rustig neer / nadat hij Indië vaarwel had gezegd. Maar er wordt nog dikwijls over ‘de oost’ geboomd / of gezellig een kaartje gelegd”.
Tegen deze aantrekkelijke dorpen moest Nijmegen het gaan opnemen. Eind negentiende eeuw – toen de stad zich eindelijk uit de knellende banden van de vestingwerken had weten te bevrijden – besloot de gemeente om zich tot een aantrekkelijke woonstad voor rijken van binnen en buiten Nijmegen te transformeren. Daarbij stonden de oud-Indiëgangers haar duidelijk als doelgroep voor ogen. Weelderige parken, grootse pleinen en ruime boulevards met riante kavels moesten de welgestelden verleiden om hier voortaan hun villa te bouwen. De stadsuitleg was zo fraai dat zelfs de koningin zich geroepen voelde om in 1890 even polshoogte te komen nemen. En ze had het beoogde effect, zeker in de beginfase. Eén van de oud-Indiëgangers die de stad wist aan te trekken, was de familie Hüffer-Wilde, die haar fortuin met name aan de plantage van haar ouders te danken had. Zij liet op een riant perceel op één van de mooiste plekjes van Nijmegen – namelijk op de hoogte van de Hunnerberg – de enorme, door Leeuw ontworpen, Villa Salatiga neerzetten. Vanuit de in verschillende stijlen weelderig vormgegeven villa en vooral vanuit het halfopen theehuis in de tuin had de familie een weids uitzicht op de Ooijpolder. Als de familie hier op een zonnige dag door haar oogharen keek of in de verwarmde (!) kas rondliep, waande ze zich misschien wel weer even terug in de bergen rond Salatiga op Java.
Lees het hele artikel op de website van Architectuurcentrum Nijmegen.