Verveeld tik ik mijn vierde Singer-naaimachine van de week af. Niet kapot te krijgen die dingen. En mensen blijven ze aanbieden. We hadden er van elk dorp wel een kunnen verzamelen: het Singer-naaimachinemuseum. Net als heel Nederland doe ik de mail. Als conservator van het Nederlands Openluchtmuseum zit mijn postvak elke dag vol met aanbiedingen van landgenoten uit alle windstreken. Met de term ‘Nederland’ in je museumnaam, en het dagelijks leven als verzameldoel, weet iedereen je te vinden. En het blijft niet bij mail alleen. Je moet niet verbaasd opkijken als je ’s ochtends bij binnenkomst struikelt over een doos met hamstervoorraden uit de Tweede Wereldoorlog. De volgende dag kan er een toverlantaarn op je toetsenbord liggen, zonder afzender. Mensen bellen met de laatste paardentram van Nederland. Bezoekers laten bij de balie het postkostuum van overgrootvader achter – maar dus vooral veel naaimachines.
De bewaardruk is groot en mijn kantoor is zo lek als een mandje. Van wie komen al die spullen en waarom? Het gros van de aanbieders is vijftig plus. Wat ze brengen gaat over hun eigen identiteit: hun woonplaats, voorouders of jeugd, hun eigen venster in het grote geheel. Het zijn echo’s uit vervlogen tijden, en wij moeten die echo’s bewaren.
Meestal spelen er verschillende redenen. Veel aanbieders hebben een twee-voor-twaalfgevoel. Hun wereld is snel aan het verdwijnen en ze willen redden wat er te redden valt om de herinnering levend te houden. Daarnaast speelt erkenning een grote rol. In elke periode zijn er mensen die een betere plaats in de samenleving verlangen. En die, op dat proces terugkijkend, erkenning vragen voor hun materiële cultuur, hun strijd. In de afgelopen honderd jaar waren dat voor ons museum achtereenvolgens de in verdrukking geraakte traditionele boeren en vissers, fabrieksarbeiders, vrouwen en kinderen, immigranten en nu meer en meer LHBT’ers.
In elke periode zijn er mensen die een betere plaats in de samenleving verlangen
In die dagelijkse stortbui ontbreekt structureel een aantal zaken: het venster is te klein. Ten eerste beladen erfgoed. Het SS-bestek dat na zijn dood bij opa in de keukenlade wordt gevonden, wordt niet aangeboden. Ten tweede de alledaagse vluchtigheid. SMS’jes, bioscoopkaartjes, boodschappenbriefjes. In 2019 doorworstelden we het volledig dichtgeslibde huis van een overleden man en vonden een plastic tasje met het bonnetje en de boodschap er nog in, van veertig jaar daarvoor. Bij thuiskomst had meneer die even ergens neergelegd en nooit meer teruggevonden. Miljarden keren is zoiets in de winkel samengesteld en evenzoveel keren thuis weer uitgepakt, behalve deze keer. Ten derde het nu. Er is nooit een dertiger met kleine kids in een IKEA-interieur die me opbelt met de vraag of ik de hele inboedel maar wil komen ophalen, of een immigrant die nog in een asielzoekerscentrum verblijft. Het zijn de tropenjaren waarin mensen wel wat anders aan hun hoofd hebben dan museale borging. Zo duurde het tot 2014 voordat de eerste Molukse familie haar erfgoed aanbood, terwijl we in 2003 een Molukse barak openden en deze bevolkingsgroep al in 1951 in Nederland arriveerde.
Om het venster te vergroten en dit soort erfgoed te borgen moet je je collectie kennen, Nederland kennen, anticiperen en zelf op pad gaan. Want uit ervaring weten we dat ook dit erfgoed een betekenisvolle herinnering aan het verleden zal zijn. Echobewaarder en venstervergroter: het is hard werk, maar wel de mooiste baan van Nederland.