Groepsfoto van personeel van warenhuis de Bijenkorf, circa 1937. Collectie Joods Historisch Museum (publiek domein)
Officieel komt er in 1796 een eind aan de langdurige uitsluiting en discriminatie van Joden in Nederland. Zij genieten vanaf dat moment dezelfde rechten als andere burgers. In de praktijk blijven onder Joden in het begin echter de traditionele beroepen domineren, en heeft vooral een kleine bovenlaag van de Joodse bevolkingsgroep werkelijk (maar nog steeds beperkt) voordeel van de emancipatie. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw verbetert de situatie langzaam. En hoewel veel Joodse Nederlanders nog decennialang in armoede leven, nemen vanaf ongeveer 1870 de beroepsmogelijkheden ongekend toe, en daarmee ook de kansen om hogerop te komen.
Vanaf de laatste decennia van de negentiende eeuw verandert het werkende leven in Nederland namelijk in hoog tempo. Door onder andere industrialisatie, technologische innovaties, verstedelijking, massacommunicatie, bloeiende kunsten en wetenschap, commerciële groei en liberaal overheidsbeleid reizen Nederlanders verder en vaker, zijn zij steeds beter geschoold en geïnformeerd en stijgen hun inkomens. De basis voor een moderne arbeidsmarkt wordt gelegd, met een groeiende dienstensector en toenemende regulering dankzij invloedrijke vakbonden. Voor Joodse Nederlanders geldt daarbij nog eens dat een aantal van de branches waarvan zij afhankelijk zijn, de diamant-, tabaks- en textielindustrieën, in deze periode booming zijn.
Voor Nederlanders van Joodse afkomst blijven die traditionele sectoren tot in de twintigste eeuw van groot belang, maar zij pionieren óók in nieuwe bedrijfstakken, die vaak groeien uit de oude. Het warenhuiswezen bijvoorbeeld: Joodse ondernemers staan aan de basis van onder andere de Bijenkorf en HEMA. Maar ook de grootschalige productie van confectiekleding, margarine, vlees, metaal, gloeilampen, schoenen en reuk- en smaakstoffen. In een relatieve niche als het bioscoop- en filmwezen weten Joodse entrepreneurs als Abraham Tuschinski een trend te zetten met ware ‘amusementspaleizen’. Joodse Nederlanders oefenen steeds vaker beroepen uit die eerder ondenkbaar waren geweest, in de academische wereld, op kantoor, en in overheidsdienst. Sommigen weten hoog op te klimmen. Zo komt Alida de Jong als Tweede Kamer-lid op voor onder andere arbeidstijdverkorting en uitkeringen voor alleenstaanden, vrouwen en jongeren.
Joodse kunstenaars, architecten, acteurs en musici als Thérèse Schwartze, Michel de Klerk, Louis en Heintje Davids en hun minder beroemd gebleven tijdgenoten bepalen in hoge mate het vooroorlogse culturele leven. De journalistiek is daarnaast een belangrijke springplank voor Joodse schrijvers en dichters. In hun werk is (het ontstijgen van) het orthodox-religieuze, onbemiddelde Joodse milieu niet zelden een thema. Al met al genieten veel Joden – net als hun niet-Joodse medeburgers – in een op veel gebieden snel veranderend Nederland meer kansen en welvaart dan ooit tevoren, zeker na de Eerste Wereldoorlog, in het interbellum. Religieus zijn velen van hen dan allang niet meer.
Het schijnbare succesverhaal heeft echter een schaduwzijde. Antisemitisme is allesbehalve uitgewist door de actieve deelname van Joodse Nederlanders in de (beroeps)samenleving. Risjes, sluimerende anti-Joodse gevoelens, leven bij velen. Bovendien krijgt in de loop van de twintigste eeuw een nieuw soort antisemitisme voet aan de grond in Nederland, gebaseerd op pseudowetenschappelijke ideeën over ‘ras’. Tegelijk met de groeiende interactie tussen Joden en niet-Joden blijft wij/zij-denken in stand. In het dagelijks leven is antisemitisme overal aanwezig: op school, op straat, in het sociale en verenigingsleven, en op de werkvloer. Soms openlijk, maar vaker verkapt. Zelfs de Joodse elite stuit op een glazen plafond. Leerling-consul Emanuel Moresco krijgt na vier jaar voorbereidingswerk te horen dat hij als Jood nooit tot consul (een soort diplomaat) zal worden benoemd. Teleurgesteld vertrekt hij als ambtenaar naar Nederlands-Indië. Lodewijk Visser neemt onder druk van de Franse Dreyfusaffaire – waarbij een Joodse officier onterecht voor spionage wordt veroordeeld – ontslag bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij kiest voor een voor Joden ‘veilige’ carrière als jurist.
In de jaren dertig neemt het antisemitisme in Nederland steeds meer onverholen vormen aan, onder invloed van de ontwikkelingen in nazi-Duitsland en de confrontatie met een grote toestroom van Duits-Joodse vluchtelingen. In een periode waarin de wereldwijde economische crisis al zwaar op alle Nederlanders drukt, lijden de banken en de marktgevoelige diamant-, tabaks- en textielindustrieën bovendien extra sterk. Overheidsrestricties om de ‘Nederlandse’ detailhandel te beschermen raken Joodse (vluchtelingen)bedrijven bijzonder hard. Veel Joodse Nederlanders merken dat werkgevers niet-Joodse werknemers boven hen verkiezen. Decennialang speelt hun Joodse afkomst geen (grote) rol meer, maar aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog voelen zij zich misschien wel ‘Joodser’ dan ooit.
Tussen 1870 en 1940 verbetert de positie van Joodse Nederlanders enorm, hoewel ze nooit hetzelfde niveau bereiken als hun niet-Joodse collega’s en buren. Het is onmogelijk om vast te stellen hoe de participatie van Joodse Nederlanders in de arbeidsmarkt zich verder ontwikkeld zou hebben. Driekwart van de ongeveer 141.000 Joden die in 1940 in Nederland wonen, komt om in de Holocaust. Helaas bestaan antisemitische vooroordelen over Joden en werk tot op de dag van vandaag. Patronen van uitsluiting en discriminatie herhalen zich bovendien bij de huidige behandeling van Nederlanders met een migratieachtergrond, ondanks het feit dat de meesten van hen, net als de vooroorlogse Nederlandse Joden, hier al generaties wonen.
Personeel aan het werk in een fabriekshal van regenkledingfabriek Hollandia-Kattenburg, circa 1939. Collectie Joods Historisch Museum (publiek domein)