Wie aan de uitvinder van de telefoon denkt, denkt aan Graham Bell. Maar of de uitvinding van de telefoon wel echt aan Bell toegeschreven kan worden, wordt betwist. Verschillende andere uitvinders zaten op hetzelfde spoor, zoals Antonio Meucci en Elisha Gray. Uiteindelijk wint Graham Bell de verschillende rechtszaken die tegen hem lopen. Het is echter een fabeltje dat het woord 'bellen' is afgeleid van de Schots-Amerikaanse uitvinder.
Geluid is niets anders dan trillende lucht. In een telefoon zit een microfoontje. Die bestaat grofweg uit een dun vlies dat op zijn plek wordt gehouden door magneetjes. Met je stem breng je lucht in beweging. Daardoor gaan het vlies en de magneetjes bewegen. Het patroon van deze bewegende magneetjes wordt omgezet in een elektrisch signaal. Dit signaal gaat via een kabel en een ingewikkeld netwerk naar een ontvanger.
In 1881 wordt in Nederland de eerste telefoonverbinding geopend: 49 aansluitingen in Amsterdam. Die eerste telefoons kunnen slechts twee mensen met elkaar verbinden. Je belt de centrale, geeft aan wie je wilt bellen en de telefonist sluit jouw lijn aan op die van de ander. Na tien jaar zijn er een kleine 4.000 aansluitingen en heeft het netwerk zich uitgebreid van Groningen tot Rotterdam. In 1915 is dit aantal al opgelopen tot 75.000.
Begin jaren 60 komt de eerste telefoon met toetsen op de markt. Pas vanaf de jaren 80 breekt deze moderne telefoon echt door. Het gebruik van toetsen gaat sneller en daarbij maken mensen minder fouten bij het intoetsen van een nummer dan bij het draaien van een nummer.
Benieuwd hoe de telefoon zich verder heeft ontwikkeld? Lees en bekijk bij NPO Kennis de volledige longread over de geschiedenis van de telefoon.