Sofia Kovalevskaja ca. 1880
‘“Maar dat is toch heel erg moeilijk?” Die vraag kreeg ik vaak toen ik in 1982 natuurkunde ging studeren. En het idee was ook dat vrouwen nooit iets hadden bijgedragen aan dat vak. Een natuurkundige, dat was een man – een verstrooide professor met grijs haar, zoals Albert Einstein.
Dat beeld klopt niet, want in het verleden hebben vrouwen wel degelijk een rol gespeeld in de natuurkunde en andere “harde” vakken zoals de wiskunde. Over hen heb ik verhalen geschreven in NRC, en die vormden de basis voor mijn boek Ongekend. Over vrouwen in de natuurwetenschap die over het hoofd werden gezien.
Een vroeg voorbeeld uit mijn boek is Laura Bassi, die al in 1732 hoogleraar werd aan de universiteit van Bologna. Maar dat was in een tijd waarin een universitaire studie aan een elite was voorbehouden. Halverwege de negentiende eeuw - en vaak met tegenwerking - begonnen ook vrouwen aan een studie. Een voorbeeld is de Russische wiskundige Sofia Kovalevskaja. Het verhaal gaat dat zij in de wiskunde geïnteresseerd raakte, omdat haar ouders, die in de natuurwetenschappen waren opgeleid, geen geld of geen tijd hadden om haar kamer goed te behangen. Daarom zouden ze oude dictaten met wiskundeformules op de muur hebben geplakt. Ze kwam in elk geval uit een gezin met liefde voor natuurwetenschappen en dat zie je vaker bij deze vrouwen. En vaak is er ook sprake van een mentor. Bij Kovalevskaja was dat een buurman die haar talent herkende.
Omdat Kovalevskaja in Rusland niet mocht studeren, ging ze naar Duitsland, waar ze na veel onderhandelen promoveerde. Maar een baan krijgen bleek onmogelijk; ze keerde terug naar Rusland, vond daar evenmin een baan, schreef romans en was ongelukkig. En zo ging het meestal in die tijd: dat vrouwen geen academische positie kregen, zelfs al waren ze briljant. Overigens kwam het met die baan voor Kovalevskaja uiteindelijk toch nog goed. In 1889 werd ze hoogleraar in Stockholm - de eerste vrouwelijke hoogleraar wiskunde aan een moderne universiteit.
Maar het is niet zo dat het aantal vrouwelijke hoogleraren daarna gestaag toenam. Het bleef moeizaam. In Nederland bijvoorbeeld kwamen er nieuwe regels, zoals het Koninklijk Besluit van 1924 dat getrouwde vrouwen verbood om in overheidsdienst te werken.
Tegenwoordig mogen ze dat wel, maar in Nederland blijkt het beeld dat natuurkunde een mannenvak is hardnekkiger dan in omringende landen. Veranderingen gaan hier langzaam. Ik ben zelf hoogleraar in Eindhoven, en rond de millenniumwisseling waren er hier bij toegepaste natuurkunde nul vrouwelijke hoogleraren. Maar we gaan vooruit, want nu is hier ruim één op de vijf hoogleraren vrouw. Ik hoop dat we ooit uitkomen bij een gelijk speelveld, zoals schrijfster Émilie du Châtelet in de achttiende eeuw al wilde. Zij wenste dat ze alle hindernissen voor vrouwen kon wegnemen, omdat ze geloofde dat mannen en vrouwen gelijkelijk met rede begiftigd waren. En dat denk ik zelf ook.’
Margriet van der Heijden (1964) is hoogleraar wetenschapscommunicatie aan de TU Eindhoven en docent schrijven en natuurkunde aan het Amsterdam University College