We kennen allemaal de glorieuze verhalen over de VOC uit onze schoolboeken, maar de afgelopen jaren is er steeds meer kritiek gekomen op deze grootmacht. Wat ooit stond voor daadkracht en een sterke handelsgeest, is nu het symbool van misdaden tegen de menselijkheid. Ook in het Belasting & Douane Museum bekijken wij het verleden vanuit verschillende invalshoeken en onze tijdelijk tentoonstelling OPIUM: DE STAAT ALS DEALER doet een boekje open over de geschiedenis van opiumhandel in Nederland.
Tussen 1619 en 1799 importeerde de VOC naar schatting 56.000 kisten ruwe opium via legale wijze. In de tentoonstelling OPIUM: DE STAAT ALS DEALER komt een onderbelicht stuk geschiedenis naar voren: de jarenlange handel in opium door de Nederlandse staat, die zelfs een eigen opiumfabriek had in Batavia.
ACHTERGROND INFORMATIE: Opium als handelsproduct
De Nederlandse inmenging in de handel van opium begon tijdens de vroege periode van de VOC. Opium was een van de belangrijkere handelsproducten in Azië en de vraag hiernaar bleef voor de VOC niet onopgemerkt. Vanuit Perzië en Bengalen verscheepten kapiteins kisten vol met ruwe opium naar het Oosten. In eerste instantie was het voornamelijk een ruil- of betaalmiddel: een alternatief voor goud en zilver, waarmee specerijen aangekocht konden worden. Toch werd al snel de potentie van opium als handelsproduct ingezien.
Vanaf midden 17e eeuw had de VOC het monopolie op de import van opium op Java en met een eigen handelspost in Bengalen, werd het een van de grootste en invloedrijkste handelaren. Naast dat de VOC hiermee zichzelf van een enorme inkomstenbron had voorzien, verdiende ook de Nederlandse (koloniale) overheid hier veel geld mee. Beide partijen zagen in dat hun belang dan ook lag bij het uitbreiden van de markt en de groei van het aantal gebruikers. Ook internationaal. En na het wegvallen van de VOC in 1800 werd het stokje doorgegeven... Benieuwd? Ontdek het verder in het Belasting & Douane Museum, Rotterdam. Geopend vanaf 19 oktober.