Zowel Janssen als Roos vertrokken in mei 1915 per schip vanuit Rotterdam richting Engeland. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Rotterdam de spionagehoofdstad van het neutrale Nederland. De geheime dienst van Engeland en van Duitsland hadden de Maasstad uitgekozen als belangrijke uitvalsbasis. Nederlanders waren bij deze spionagediensten erg geliefd, omdat zij vrijuit konden reizen in het door oorlog geteisterde Europa. Vooral aan lagerwal geraakte zeemannen zagen wel brood in werken als spion. Op deze wijze werden ook de werkloze zeelieden Haicke Janssen en Willem Roos geronseld door een contactpersoon van de Duitse inlichtingendienst N. Deze afkorting stond voor Nachrichten-Abteilung im Admiralstab en N. was de inlichtingendienst van de Duitse Keizerlijke Marine. Beide heren gingen werken als handelsreiziger in sigaren voor het nepbedrijf Dierks & Co, dat bij de Engelse inlichtingendienst bekendstond als dekmantel voor N.
Zogenaamd werkzaam als handelsreiziger reisde Janssen halverwege mei 1915 vanuit de Engelse havenstad Hull via Londen naar Southampton. In dezelfde periode had Roos een reis ondernomen langs een aantal Engelse en Schotse havensteden. Zij hadden de taak gekregen vanuit Dierks & Co om de Engelse havens te bespioneren. Met een geheime codetaal, waarbij sigaren symbool stonden voor marineschepen, telegrafeerden zij inlichtingen naar hun contactpersoon in Rotterdam. De Engelse geheime dienst was echter al op de hoogte van de façade van Dierks & Co en liet de handelsreizigers oppakken door de Scotland Yard.
Op het bureau van de Scotland Yard werden Janssen en Roos afzonderlijk van elkaar ondervraagd door hoofdinspecteur Basil Thomson. In de bagage van beide heren vonden de Engelsen, behalve een prijslijst van sigaren, ook geïllustreerde bladen over Britse marineschepen. Thomson merkte op dat het opmerkelijk was dat Roos geen proefsigaren bij zich had. Roos gaf aan dat hij deze zelf allemaal opgerookt had. Janssen ontkende daarnaast dat hij Roos kende, maar Roos identificeerde hem op zijn beurt wel. De Engelsen wisten genoeg: zij hadden twee spionnen van de Duitsers opgepakt.
In zijn cel probeerde Roos zijn polsen door te snijden met glasscherven van een kapotte ruit. Hij werd tegengehouden door de bewakers en onder speciaal toezicht geplaatst tot zijn rechtszaak op 17 juli 1915. Deze rechtszaak gebruikten de Engelsen als afschrikmiddel voor potentiële spionnen en Janssen en Roos kregen daardoor de hoogste straf. Onder de Britse wetgeving viel spionage onder de krijgsraad, waarbij de hoogste straf de doodsstraf was. Op 30 juli moesten Roos en Janssen vroeg in de ochtend verschijnen bij de Tower of London. Om 6 uur werd Janssen doodgeschoten door een executiepeloton van de Scots Guards. Tien minuten later executeerde het peloton Roos, die had aangegeven eerst nog een sigaret te willen roken.
Voor de Nederlandse regering was dit een ongemakkelijke situatie, die desondanks zonder politieke gevolgen bleef. De Engelse regering zag er weinig in om de relatie met het neutrale Nederland te verpesten: tenslotte waren er ook Nederlanders werkzaam in de Engelse geheime dienst.
Historicus Edwin Ruis kwam dit verhaal van Janssen en Roos per toeval tegen, toen hij twee Nederlandse namen zag in een oorlogsexpositie in Engeland. Ruis heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar spionage in Rotterdam tijdens de Eerste Wereldoorlog en schreef het boek Spionnennest 1914-1918. Hij geeft daarnaast spionagerondleidingen in Den Haag en Rotterdam. Volgens Ruis was spionage niet iets waarover geheimzinnig werd gedaan in Rotterdam. Het was algemeen bekend in welke kroeg je moest zijn als je voor de Engelsen of Duitsers wilde werken. Janssen en Roos zijn waarschijnlijk ook op deze manier door een contactpersoon van een inlichtingendienst benaderd. Deze contactpersonen waren vooral op zoek naar zeelieden voor kleine spionage klusjes, zoals het meenemen van kranten of het bespioneren van havens. Janssen en Roos waren werkloos, waardoor er een dekmantel verzonnen moest worden. De naam van sigarenfirma Dierks & Co als dekmantel was niet bijzonder origineel, aangezien de achternaam van de contactpersoon Dierks in de bedrijfsnaam was verwerkt. Volgens Ruis was dit niet vreemd en stond spionage tijdens de Eerste Wereldoorlog nog in de kinderschoenen. In tegenstelling tot vandaag de dag, werd er tijdens de Eerste Wereldoorlog niet uitgebreid nagedacht over het fabriceren van een schuilnaam met gedetailleerde achtergrondinformatie.
Volgens Ruis werd er pas tijdens de Tweede Wereldoorlog meer aandacht besteed aan het verzinnen van nepbiografieën voor spionnen en bedrijven. Deze praktijken werden tijdens de Koude Oorlog weer aanzienlijk professioneler. In tegenstelling tot in de Eerste Wereldoorlog, was spionage tijdens de Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog meer ideologisch van aard. Janssen en Roos deden het spionagewerk voornamelijk voor het geld. Het is volgens Ruis lastig vast te stellen hoeveel spionnen er geweest zijn, omdat veel bronnen ontbreken of vol staan met onjuiste informatie.
Spionage is vandaag de dag heel anders dan tijdens de Eerste Wereldoorlog. Veel meer zaken gaan digitaal, waarbij er een grotere rol is weggelegd voor hackers dan voor spionnen. Toch blijft het doel van spionage, het verzamelen van geheime informatie, nog steeds hetzelfde. De uitgezette Russische spionnen in Nederland waren bijvoorbeeld betrokken bij contraspionage en spionage in de hightech-sector. Deze spionnen gingen professioneler te werk dan de amateuristische pogingen van Janssen en Roos. Desondanks lieten zij als echte spionnen na hun dood geen sporen achter. De enige zichtbare sporen die de heren hebben achtergelaten is het graf op het East London Cemetery waar zij na de executie werden begraven.
Door Thijmen Vink, masterstudent Geschiedenis & Actualiteit aan de Radboud Universiteit.