‘Nepgeschiedenis ontstaat vooral door gebrek aan kennis. Mensen horen of lezen iets, geloven het zonder de bron te controleren, en verspreiden het. Net als in het telefoonspel verandert het verhaal doordat ontvangers niet alle details goed onthouden. Ze voegen dan vaak spannende elementen toe, of die nu waar zijn of niet. Vikingen hadden geen hoorns op hun helm, maar veel mensen willen dat graag geloven. Dat levert meer likes en reacties op, en daar valt tegenwoordig veel geld mee te verdienen. En zo verspreidt het verhaal zich verder.
Maar er spelen ook politieke belangen. Regimes en individuen verspreiden nepgeschiedenis als propaganda en om tegenstanders te demoniseren. Dat is van alle tijden. Vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst in de vijftiende eeuw waren propagandapamfletten in omloop en tijdens de wereldoorlogen speelden radio-uitzendingen een grote rol. En nu zien we het bij de conflicten in Oekraïne en Gaza: geëmotioneerde mensen delen berichten die hun kant van het verhaal lijken te bevestigen. Zo waren er vorig jaar beelden uit 2013 in omloop waarop Egyptische demonstranten als lijken onder lakens liggen, en soms bewegen. Die beelden werden uit hun verband gerukt om te suggereren dat Palestijnen de media manipuleerden met “nepslachtoffers”.
Tegenwoordig kan Jan en alleman dat soort berichten op sociale media verspreiden en een miljoenenpubliek bereiken. Nepgeschiedenis is nu wel beter te herkennen dan vroeger, maar de ironie is dat technieken om leugens te verspreiden ook steeds geraffineerder worden. AI-gegenereerde afbeeldingen en video’s zijn bijna niet meer van echt te onderscheiden. Er zijn wel computerprogramma’s die claimen alles te kunnen checken, maar een week later is er alweer een nieuwe versie van de kunstmatige intelligentie. Zo wordt de tsunami van misinformatie steeds groter.
Dat is gevaarlijk, want schijnbaar onschuldige geschiedenisverhalen kunnen in minder onschuldige contexten worden geplaatst. Het lijkt onbelangrijk dat mensen geloven dat Napoleon de neus van de Sfinx afhakte, maar dit verzinsel wordt gebruikt om te beweren dat Europeanen vanuit racisme handelden. Ook de leugen dat de Europeanen het wiel in Afrika introduceerden kan racistische connotaties krijgen. Nepgeschiedenis verwordt tot een politiek argument, en voor een betere discussie is het noodzakelijk om zowel je mede- als tegenstanders te corrigeren.
Verder is het van groot belang dat mediagebruikers leren om niet alles blindelings te geloven, maar om eerst zelf onderzoek te doen. Daar is ook een rol weggegeld voor geschiedenisdocenten. Vertel leerlingen maar eens een verhaal, laat ze “bewijsmateriaal” zien, probeer ze te overtuigen en laat dan zien dat het allemaal niet waar is. Dat is een harde les, maar ook een zeer nuttige, want de leerlingen leren om kritisch na te denken. Natuurlijk moet je daar een balans in vinden, want het is ook niet de bedoeling dat ze niemand meer geloven. Het gaat erom dat ze dingen bevragen: “Hoezo, waarom, hoe weet je dat?” Kinderen hebben dat van nature al, en dat zouden we als volwassenen moeten vasthouden. We kunnen namelijk nog niet op computers vertrouwen; het herkennen van nepgeschiedenis blijft mensenwerk.’
Jo Hedwig Teeuwisse is historicus en historisch adviseur. Ze schreef Fake History, waarin ze 101 historische mythes ontkracht.