Kolonisatie (16de – 18de eeuw)
De Nieuwe Wereld was aantrekkelijk vanwege de rijke grondstoffen (denk aan goud, zilver en hout) en de vele exotische dieren die er leefden. De Spanjaarden koloniseerden Zuid-Amerika vooral vanwege het overvloedige zilver en goud in de tegenwoordige landen Chili en Peru. De Engelse kapitein Henry Hudson en zijn Hollands-Engelse bemanning, die in september 1609 namens de WIC voet aan wal zetten bij het huidige New York, kochten ’t eylant
Manhettes (Manhattan) voor goederen ter waarde van 60 gulden van lokale indianen. Vooral omdat ze zeer gecharmeerd waren van de bevers in die regio. Beverhuiden waren toen namelijk schaars en daarom zeer kostbaar.
Een primair motief bij de kolonisatie was dus de handel: goud of goed. Maar ook de mooie natuur en de overvloedige ruimte in de Nieuwe Wereld spraken Europese avonturiers aan, zo blijkt uit talloze reisverslagen en logboeken. En niet het minst belangrijk was dat de ‘heidenvolken’ in de ontdekte gebieden bekeerd moesten worden. Dit motief – dat we kortweg kunnen typeren als ‘God’, wat lekker allitereert met goud en goed –, speelde vooral een rol bij de rechtvaardiging die de kolonisators zochten voor de strooptochten in de nieuwe werelden die zij binnentrokken. Voor een deel van de protestanten of katholieken was dit ongetwijfeld een belangrijk motief om naar andere oorden te trekken. Maar het economische motief prevaleerde: winstgevende handel kwam vóór ‘ethische wandel’.
Imperialisme (19de – 20e eeuw)
Als gevolg van de Industriële Revolutie en het opkomende nationalisme in Europa, veranderde in de negentiende eeuw het type kolonisatie dat tot dan toe dominant was. In de tijd van het kolonialisme lag de klemtoon op het stichten van min of meer geïsoleerde maar wel sterk bewaakte handelsposten, met name in Noord- en Zuid-Amerika. Deze handelsplaatsen waren niet bedoeld voor permanente vestiging of als immigratiegebieden. Europese landen wilden alleen de handel controleren. Vanaf het einde van de achttiende eeuw veranderde dit. Onder invloed van de industrialisering en het nationalisme dat na de Franse Revolutie en Napoleon opkwam, werd het stichten van een zo groot mogelijk wereldrijk een motief. Zeg maar: ‘grond’. Sterker nog: een grondmotief. Een nieuw Imperium Romanum, maar dan van iets modernere makelij. Met name de Britten slaagden hier wonderwel in. Zo controleerden en bevolkten ze langere of kortere tijd het noorden van de Verenigde Staten en het huidige Canada en Australië. Maar ook Zuid-Afrika, Egypte, Rhodesië (het tegenwoordige Zimbabwe en Zambia), Irak, Perzië (Iran) en Brits-Indië (India, Pakistan, Bangladesh en Birma) vielen onder The British Empire.
Dé drijfveer was hier de concurrentie tussen landen om een zo groot mogelijk stuk van de wereldbol in handen te krijgen.
Het liefst met een ruime toegang tot grondstoffen voor de eigen industrie en wat havens in het geval van dreiging van buitenaf. Mooi was natuurlijk dat die nieuwe delen van het imperium tevens gebruikt konden worden als afzetgebied van de eigen industrie. Een win-winsituatie dus!
Het zwarte goud
Na de Eerste Wereldoorlog, toen de Engelsen in de Golfregio olie ontdekten, kwam het economische motief weer volop terug bij diverse Europese landen om landjepik te spelen. De aantrekkingskracht van het nieuwe ‘zwarte goud’ trok de aandacht van Europeaanse gelukszoekers naar het Midden-Oosten. De gevolgen van de kolonisatie en het imperialisme zijn nog steeds voelbaar en lokaliseren voor een aanzienlijk deel de tegenwoordige pijnpunten in de wereldpolitiek. Denk aan de stichting van Israël in 1948 en het daaropvolgende Israëlisch-Arabische conflict, of de gewelddadigheden tijdens het dekolonisatieproces in Afrika. De opkomst van de politieke islam na de Tweede Wereldoorlog is zeer zeker ook een reactie op de eeuwenlange Europese dominantie in het Midden-Oosten en Afrika. Met de radicale islam lijkt het motief ‘God’ – dat meekomt met islamitische migranten en zeker met de islamisten onder hen – als een boemerang naar Europa terug te keren.
Door Enne Koops
Enne Koops is historicus en docent te Ermelo. In 2014 publiceerde hij samen met Henk van der Linden de bundel De kogel door de kerk. Het Nederlandse christendom en de Eerste Wereldoorlog. Zijn interesse gaat uit naar onderwerpen als religie- en cultuurgeschiedenis, oorlogen, migratie, en de geschiedenis van Noord-Amerika, Nederland en Duitsland.
Geraadpleegde bronnen
-P. Brendon, The Decline and Fall of the British Empire, 1781-1997 (Londen 2007).
-L.J. Joosse, Geloof in de Nieuwe Wereld. Ontmoetingen met Afrikanen en Indianen (Kampen 2008).
-www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/24938/de-ontdekking-van-olie-in-de-golfregio.html
Historiek
Dit verhaal is afkomstig van het online platform Historiek, tevens partner van de Maand van de Geschiedenis. Kijk voor meer verhalen over Geluk op Historiek.